Orchestrions
Een orchestrion is een automatisch orkest, bedoeld om cafés en danszalen extra feestelijk te maken. Het bestaat uit meerdere muziekinstrumenten, die in één kast zitten en die door een muziekprogramma worden bespeeld.
De eerste orchestrions dateren uit het begin van de 19e eeuw. De beroemde Johann Nepomuk Maelzel bouwt dan zijn Panharmonicon, een mechanische muziekmachine waarmee hij probeert het spel van een compleet orkest weer te geven. Het hoogtepunt van de orchestrionbouw ligt in de periode 1880-1930. Na de roaring twenties, waarin orchestrions zeer populair waren, kwam er in de jaren 30 een einde aan dit succes. Oorzaken waren de economische crisis en de opkomst van de radio en de grammofoon.
Cilinderorchestrion
In de loop der jaren waren er verschillende programmadragers voor de muziekprogramma’s voor orchestrions. De eerste orchestrions werden door geprogrammeerde houten cilinders bespeeld. Een voorbeeld van een cilinderorchestrion uit de collectie van Museum Speelklok is een instrument van Heizmann (Vöhrenbach, ca. 1890). Met zijn trompetten, slagwerk en muntinworp zorgde dit instrument voor veel amusement in de danszaal en het café! Cilinderorchestrions met snaren als voornaamste klankbron en die daarnaast voorzien zijn van xylofoon en/of metallofoon worden tingeltangels genoemd.
Platenorchestrion
Orchestrions bespeeld door metalen platen, platenorchestrions, zijn vrij zeldzaam. In de collectie van Museum Speelklok is de Original Concertino van de firma Lochmann (Leipzig, ca. 1910) te vinden. Behalve een speelkam bespeelt de plaat ook een reeks snaren, buisklokken, twee trommels en een bekken.
Revolutionaire ontwikkelingen
Aan het begin van de 20e eeuw vonden in het dagelijks leven veel revolutionaire ontwikkelingen plaats, zoals de introductie van elektriciteit in grote delen van de Westerse wereld. De combinatie van elektriciteit en de pneumatische systemen voor pianola’s zorgde voor heel veel nieuwe mogelijkheden in de orchestrionbranche. Bij de grote pneumatische rollenorchestrions uit de jaren 20 kunnen we pas echt van automatische orkesten spreken; deze werken op muntinworp.
Een spectaculair voorbeeld is de Phonoliszt Violina van Hupfeld (Leipzig, ca. 1925). De Violina bestaat uit een pianola waarop een koepeltje met drie violen is geplaatst. De violen worden door Ă©Ă©n gemeenschappelijke strijkstok bespeeld. Daarnaast zorgen mechanieken voor onder andere een vibrato-effect en temporegeling voor een optimale muzikale expressie.
Een ander instrument is de Philipps Paganini (Bockenheim, ca. 1921). Dit is een orchestrion pur sang: het bevat een instrumentarium dat 15 musici vervangt orgelwerk, piano, harmonium, metallofoon en een uitgebreid slagwerk! Door een revolversysteem kunnen 10 muziekrollen met ieder een speelduur van zo’n 15 minuten in positie worden gebracht.